Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], De HEERE vergold mij naar mijn [30]gerechtigheid; Hij gaf mij weder naar de [31]reinigheid mijner handen. 30. Dat is, onschuld, of gerechtigheid mijner zaak. Want Davids vijanden hadden ongelijk, hatende en vervolgende hem ten onrechte; waar hij ter contrarie bekommerd was om zich aan zijn allerbitterste vervolgers, of om hunnentwil, niet te bezondigen, als blijkbaar aan Saul gebleken is, en in het volgende verhaald wordt. Anders wist David zeer wel dat hij een zondaar was, en zijn zaligheid bij den Heere, uit genade, door het beloofde zaad, den Messias, moest verkrijgen, volgens zijn eigen veelvoudige bekentenissen, zelfs hier in vs.24. Zie hfdst.11 vs.12, en Ps.51:, enz. 31. Zie Gen.20:5.